Vier manieren waarop de Reformatie de kerk veranderde
Maarten Luther liet een ingewikkelde erfenis na. Velen roemen hem als een historische en theologische held – de Duitse hervormer die de doodsteek gaf aan de leer van rechtvaardigmaking door de werken. Anderen verketteren hem als een spottende, egoïstische antisemiet. Voor nog weer anderen is Luther hun kampioen als humanistische humanist, een 21e-eeuwse man die de persoonlijke vrijheid en rede bevrijdde uit de klauwen van de dogmatische rooms-katholieke kerk.
Dat soort zaken gebeurt na een half millennium, wanneer het getouwtrek tussen hagiografische feiten en fictie is gewonnen en verloren door een zwerm van verschillende demografische groepen: nazi’s, evangelische Zuidelijke Baptisten, liberale historici, enzovoorts. Maar na het lezen van twee heerlijke intellectueel-historische werken (Timothy George’s Theology of the Reformers en Michael Reeves’ The Unquenchable Flame) is het duidelijk dat Luther en zijn protestantse collega-reformatoren de loop van de kerkgeschiedenis hebben veranderd. Hoe? Ik noem vier manieren.
1. De Reformatie ontwapende de kerkelijke, op verdienste gebaseerde heerschappij die de gewone burger onderdrukte
De rooms-katholieke kerk werd gekenmerkt door ‘Doe of je zult verdoemd zijn’. Het laat zien hoe de kerk alle antinomianen die het tegendeel beweerden, wilde vervloeken. Voordat de Reformatie voet aan de grond kreeg, was de 16e-eeuwse kerkdienst een gedachteloos gebeuren en een politieke plicht om de genade op te vangen die uit de priesterlijke kranen druppelde. De mis werd opgevoerd in het Latijn, dat voor de meeste kerkgangers onverstaanbaar gemompel was. De eucharistie was bovendien een eenmansshow, waarbij de priester met enkele verwarrende metafysische kunstgrepen brood in vlees en wijn in bloed veranderde, tot vermeende opbouw van allen.
Luther, Huldrych Zwingli en anderen na hen zagen het probleem: zij geloofden dat de rechtvaardigmaking een eenmalige uitspraak is die niet ongedaan kan worden gemaakt en die is gegrond op niets anders dan de verkiezing door de Drie-enige God. De hervormers wezen op de ‘vreemde gerechtigheid’ van de christen, die volledig wordt verkregen door het geloof in het volbrachte werk van Christus op Golgotha. Dit inzicht maakte een radicaal einde aan de rooms-katholieke noties van ‘voortschrijdende’, druppelsgewijze rechtvaardiging.
Sola scriptura veronderstelt sola fide. Dit is cruciaal om de stuwkracht van de theologie van de Reformatie te begrijpen.
Luthers verlossingsleer moest volledig worden uitgewerkt, en daarvoor was een intensieve studie van de Schrift nodig. Met andere woorden: sola scriptura veronderstelt sola fide. Dit is cruciaal om de stuwkracht van de theologie van de Reformatie te begrijpen.
Zwingli kwam tot een vergelijkbare overtuiging zonder, naar eigen zeggen, direct te zijn beïnvloed door Luthers geschriften. Op 1 januari 1519 nam Zwingli, nog steeds een rooms-katholieke priester, afscheid van het traditionele Latijnse lectionarium. In plaats daarvan begon hij het Nieuwe Testament uit te leggen en te preken in zijn moedertaal.
In 1525 had hij het hele Nieuwe Testament behandeld en ging hij verder met het Oude Testament. In de tussentijd maakte Zwingli zich los van de rooms-katholieke kerk, verwierp hij het pauselijke gezag en het gezag van concilies en schafte hij de mis af in Zürich, dat daarmee de eerste protestantse staat ter wereld werd.
Tegelijkertijd vertaalde Luther de Bijbel in het Duits voor zijn volgelingen. In 1534 publiceerde hij het Oude Testament. Het was allemaal bedoeld om het Woord van God tot de mensen te brengen op een manier die zij niet alleen konden begrijpen, maar waarop zij ook konden reageren.
Deze daden veranderden het aanzien van de Europese kerk en plaveiden de weg voor het protestantisme zoals we dat nu kennen. Kerkgangers waren niet langer passieve ontvangers. Ze waren nu vrij om actief deel te nemen – zowel in intellectueel opzicht als in andere opzichten. Voorheen was de kerk ‘top-down’, maar deze doorbraken zetten de deur open voor wijdverbreide kerkelijke veranderingen.
2. De Reformatie herwon een Bijbels idee van het pastoraat
De Reformatie claimde ook weer het Bijbelse beeld van wat een ‘pastoor’ of ‘priester’ zou moeten zijn. De dagen van onverstaanbare uitvoering van riten waren voorbij. In plaats daarvan stonden pastors op die geen bemiddelaars waren, maar de harten en hoofden van hun kerkgangers moesten richten op Jezus Christus, de enige Middelaar tussen de Heilige God en zondige mensen.
Na de Reformatie proberen getrouwe voorgangers niet langer genade te bewerkstelligen of zelf verlossing teweeg te brengen. Ze richten slechts de blik op het kruis en alle hemelse zegeningen die daarin zijn gelegen. Ze zijn niet langer fonteinen van genade, maar wegwijzers naar de onuitputtelijke rijkdommen die Gods kinderen in Christus genieten.
Hier vinden we echter een tweesnijdend zwaard, dat niet alleen iets positiefs bewerkt maar een individu ook achterlaat zonder bemiddelaar bij God. Als de priester niet voor ons tussentreedt, wie zal dat dan doen? De Reformatie maakte heel duidelijk dat de toestand van iedere christen nijpend is. Vroeger werd dat misschien verdoezeld door vrome en sacramentele schertsvertoningen, maar nu kunnen we er niet langer omheen. Men begint Luthers eindeloze aanvechtingen te begrijpen.
3. De Reformatie herstelt de sacramenten voor het volk – en begint de kerk te scheiden van de staat
Wat voor gevolgen had dat? De veranderingen in de sacramenten – de doop en het avondmaal – springen het meest in het oog. In de rooms-katholieke kerk was de kinderdoop onbetwist. Luther, Zwingli en Calvijn – en in feite al hun tijdgenoten – deelden die theologische overtuiging. Waar kwam die eensgezindheid op dit punt vandaan? Praktisch alle andere punten leidden immers tot hevige disputen.
De antwoorden op deze vraag zijn heel gelaagd. Maar gelet op het feit dat niet alle hervormers de kinderdoop aanhingen – denk bijvoorbeeld aan Menno Simons en de doopsgezinden – moeten we een gokje wagen.
Een van de mogelijke redenen is deze: Luther, Calvijn en de anderen konden zich simpelweg geen kerk voorstellen die is gescheiden van de staat. De godsdienstig-politieke wortels zaten te diep. Zo diep zelfs dat Luther de kerk ‘de rechterhand van God’ en de staat ‘de linkerhand van God’ noemde.
Hoewel Simons en de separatistische doopsgezinden te ver gingen in hun streven om de doop van de kerk te scheiden, bevinden ze zich dichter bij de opvatting van de hedendaagse aanhangers van de geloofsdoop. De Reformatie zette weliswaar niet aan tot een universele aanvaarding van de doop van gelovigen, maar legde er wel de basis voor.
4. De Reformatie baande de weg voor samenwerking die zorgde voor eenheid te midden van theologische verscheidenheid
Niets veroorzaakte tijdens de Reformatie zoveel onenigheid als het avondmaal. De reformatoren lieten niet alleen Rome maar ook elkaar los.
Luther ontkende bijvoorbeeld fel de transsubstantiatie die hij als een soort metafysische mystiek beschouwde, maar bepleitte een theologische tussenweg: de ‘consubstantiatie’, die was gebaseerd op een Aristotelisch model van ‘vormen’ en ‘toevalligheden’. Volgens Luther vallen tijdens de eucharistie de vormen – het lichaam en bloed van Christus – samen ‘in, met en onder’ de verschijningsvormen van het brood en de wijn.
Calvijn was van mening dat de Lutherse en Roomse opvattingen metafysisch onhoudbaar waren. Hij beargumenteerde een zogenaamde ‘geestelijke aanwezigheid’, waarbij Christus tijdens het avondmaal alleen geestelijk aanwezig is.
Zwingli ging nog een stap verder en betoogde een ‘memorialistische’ opvatting waarbij Gods kinderen tijdens het eten van het brood en drinken van de wijn simpelweg Christus’ dood en opstanding verkondigen totdat Hij terugkomt. Ondertussen genieten ze de vruchten van Zijn aanwezigheid.
Zwingli’s uitgangspunt was heiligschennis, reageerde Luther verontwaardigd. Wie de lichamelijke aanwezigheid van Christus tijdens Zijn avondmaal loochent, loochent Zijn alomtegenwoordigheid. Dit verschil van opvatting kwam tot een botsing in oktober 1529, toen Luther en Zwingli elkaar op bevel van Filips van Hessen ontmoetten in een poging om een pan-protestants bondgenootschap te vormen tegen de paus en zijn prangende militaire macht. Het mag geen verrassing heten dat de twee hun verschillen op dit punt niet konden negeren. Het bondgenootschap kwam er dan ook niet.
Terugkijkend lijkt dergelijk theologisch gekibbel nogal kortzichtig. Konden de twee protestantse kopstukken met alles wat op het spel stond niet over die theologische details heenstappen en een soort verbond smeden? Helaas niet.
Eén waarheid bleef fier overeind staan: de eucharistie brengt geen genade aan.
Niettemin had de herdefinitie van het avondmaal door de Reformatie overweldigend positieve gevolgen. Ook al was er zelden volledige overeenstemming, één waarheid bleef fier overeind staan: de eucharistie brengt geen genade aan. Dat kan alleen het geloof in Christus en Zijn kruis bewerken.
Dat moet ook worden gezegd over het andere Bijbelse sacrament – de doop. Simons en de doopsgezinden legden de basis voor de geloofsdoop. Alle beweringen van de rooms-katholieke kerk ten spijt kan de kinderdoop geen genade brengen: de doop is niet zaligmakend.
Niemand geniet geestelijke voorrechten door het loutere toeval van geboren te zijn.
Tegelijkertijd geniet ook niemand bij de geboorte minder voorrechten. De Reformatie maakte immers heel duidelijk: op Golgotha is er geen onderscheid. En het bloed dat daar is gestort, is er voor protestanten en katholieken, voor antisemieten en evangelische Zuidelijke Baptisten, voor Duitsers en Fransen, voor liberale historici en eerstejaars theologiestudenten – kortom voor alle onrechtvaardigen die de gerechtigheid buiten henzelf van een Verlosser nodig hebben.
Noot van de redactie: Dit artikel verscheen eerder in 9Marks Journal.
Vertaald door Pieter Beens