×

Prachtig verschil

Hoe man en vrouw elkaar in de gehele Bijbel aanvullen

In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde was nog woest en leeg (tohu wa’bohu), en duisternis lag over de watervloed; en de Geest van God zweefde boven het water. God scheidde het licht van de duisternis, de dag van de nacht, het water onder het gewelf van het water erboven, de zee van het land. Hij maakte onderscheid tussen de zon en de maan, vissen en vogels, vee en kruipende dieren en wilde dieren. Wanneer God de menselijke wezens die zijn beeld dragen zijn levensadem inblaast, differentieert Hij tussen man en vrouw. Hij zet de werkdagen apart van de rustdagen, Kaïn van Abel, het heilige van het gewone. Gods werk in de schepping is, onder andere, het maken van onderscheidingen die orde aanbrengen in wat vormeloos is (tohu), en leven brengen in wat leeg is (bohu). Het Joodse Havdalah gebed dat gebruikt wordt om de Sabbath af te sluiten verwoordt het zo: “Gezegend bent u, O HEERE God, Koning van het heelal, die onderscheid maakt tussen het heilige en het onheilige, tussen licht en donker, tussen Israël en de andere volken, tussen de zevende dag en de zes werkdagen.”

Complementariteit staat geschreven in de schepping.

Complementariteit—“een relatie of situatie waarbij twee of meer verschillende dingen elkaars kwaliteiten verbeteren of benadrukken”—staat geschreven in de schepping. Er is sprake van een klik, van een wederzijdse verbetering, een prachtig verschil, in het hart van wat God heeft gemaakt. De kosmos bestaat uit allerlei complementaire koppels, waarbij man en vrouw dienen als paradigmatisch voorbeeld: dat is waarom kosmologische complementariteit gereflecteerd wordt in sommige menselijke talen (der Tag/die Nacht, le ciel/la terre, el sol/la luna, enzovoort). De joods-christelijke visie op seksuele complementariteit als zodanig reflecteert onze visie op kosmologische complementariteit—en uiteindelijk, ten diepste, het prachtige verschil tussen de Schepper en de schepping, God en Israël, Christus en de kerk, het Lam en de bruid.

Niet identiek, niet compleet anders

Complementariteit verschilt dus aanzienlijk van twee andere manieren van denken over de relaties tussen geschapen dingen.

Aan de ene kant geloven joden en christenen niet dat man en vrouw identiek zijn. We zijn niet exact hetzelfde, evenmin als hemel en aarde, of dag en nacht dat zijn. Genesis 1 is een verhaal van orde en leven dat ontstaat door splitsing, onderscheid, tweeheid in plaats van eenheid. Wanneer de verschillen uiteenvallen, is er geen leven. Leven ontspringt aan een prachtig verschil: bij interactie tussen de hemel en de aarde, in de vorm van de zon en de regen en de grond, krijg je planten en dieren, terwijl identieke koppels zo dor zijn als een grot (aarde boven en aarde onder) of als Jupiter (hemel boven en hemel onder). Gezien de relaties tussen seksuele en kosmologische complementariteit is het niet verrassend dat het afschaffen van het onderscheid tussen hemel en aarde verbonden is aan de afschaffing van het onderscheid tussen man en vrouw.

Het is niet verrassend dat het afschaffen van het onderscheid tussen hemel en aarde verbonden is aan de afschaffing van het onderscheid tussen man en vrouw.

Een komisch voorbeeld is het contrast tussen de Joodse Jezus, weerspiegeld in de vier evangeliën, en de gnostische Jezus die we aantreffen in het evangelie van Thomas. De echte Jezus is duidelijk in zijn reactie op de vraag van de Farizeeën over echtscheiding: ‘Hebt u niet gelezen dat Hij Die de mens gemaakt heeft, hen van het begin af mannelijk en vrouwelijk gemaakt heeft?’ (Matt 19:4 HSV). De gnostische Jezus klinkt even  bloemrijk en onsamenhangend in zijn vervagen van verschillen als zijn moderne equivalenten doen: “Als ge van twee één zult maken en het binnenste als het buitenste en het buitenste als het binnenste en het bovenste als het onderste om het mannelijke en het vrouwelijke tot een te maken opdat het mannelijke niet mannelijk blijve en het vrouwelijke niet vrouwelijk, als ge ogen zult maken in plaats van een oog en een hand in plaats van een hand en een voet in plaats van een voet, een beeld in plaats van een beeld, dan zult gij het Rijk binnengaan” (Thomas 22). Zonder onderscheidingen stort de schepping ineen tot een zompige zooi. Complementariteit is niet hetzelfde zijn.

Aan de andere kant geloven joden en christenen niet in de alteriteit van man en vrouw in die zin dat we compleet verschillende soorten wezens zijn. We zijn niet volkomen hetzelfde, maar we zijn ook niet volkomen anders—en we moeten voorkomen dat onze poging om te verzekeren dat sekseverschillen niet worden uitgewist, er voor zorgt dat sekseverschillen worden overdreven. Mannen en vrouwen dragen samen het beeld van God, en onze identiteit wordt veel fundamenteler gedefinieerd door ons mens-zijn dan door onze sekse. We zijn in de eerste plaats mensen, man en vrouw in de tweede plaats, en in Christus storten de verschillen die er vanwege onze gedeelde menselijkheid zijn, ineen: Joden zijn verzoend met heidenen, meesters dienen slaven, en man en vrouw zijn verenigd in Christus en samen tot erfgenamen gemaakt van het geschenk van het leven.

We moeten voorkomen dat onze poging om te verzekeren dat sekseverschillen niet worden uitgewist, er voor zorgt dat sekseverschillen worden overdreven.

Voor een aantal filosofen, zowel uit de oudheid als in de moderne tijd, drukken de verschillen tussen man en vrouw niet complementariteit en harmonie uit, maar anders-zijn en conflict. Mannen en vrouwen zijn gedoemd met elkaar te strijden om de heerschappij—niet slechts op individueel niveau, maar binnen beschavingen als geheel: Westers denken is mannelijk, lineair, climactisch en geordend, en brengt het uitoefenen van macht over de schepping met zich mee; terwijl Oosters denken vrouwelijk is, gebogen, cyclisch en chaotisch, en overgave aan de schepping met zich mee brengt. Dit klinkt misschien bekend, zelfs christelijk, voor sommigen van ons. Maar als we beter kijken, dan zien we dat dit niet complementariteit is, maar alteriteit, absoluut verschil, of anders-zijn. Het wordt ingekaderd in termen van conflict, overwinning, competitie, oppositie, rivaliteit, zelfs geweld. Er is geen vrede tussen hemel en aarde, of tussen man en vrouw. Er is geen liefde.

In de heidense visie op identiteit is er eenheid zonder onderscheid; in de deïstische visie op alteriteit, is er onderscheid zonder eenheid. Maar in de christelijke visie op complementariteit is er eenheid en onderscheid, gelijkheid en verschil, veelheid en eenheid. In het christendom dragen man en vrouw samen het beeld van God, waarbij zowel de man als de vrouw niet in staat is het volledig tot uitdrukking te brengen zonder de ander. En de duidelijke verschillen die er zijn binnen de schepping zijn uiteindelijk verzoend binnen het leven van de Drie-enige God (in wie we identiteit en alteriteit vinden, gelijkheid en andersheid, één en drie) en in de menswording (waarbij de hemel en de aarde elkaar ontmoeten en het Woord vlees wordt).

In de heidense visie op identiteit is er eenheid zonder onderscheid; in de deïstische visie op alteriteit, is er onderscheid zonder eenheid. Maar in de christelijke visie op complementariteit is er eenheid en onderscheid, gelijkheid en verschil, veelheid en eenheid.

Voordat de wereld werd geschapen, was er geen sprake van een oerstrijd en geweld, maar van perichoretische [perichorese is ‘wederzijdse doordringing’ van de drie Personen, vert.] vrede en vreugde binnen de Drie-eenheid. Onze toekomstige hoop is er een waarin de hemel en de aarde samenkomen, en de glorie van de één de ander transformeert (dat is waarom ook de meeste paren uit Genesis 1 overtroffen worden in Openbaring 21: er is geen maan, de zon is niet nodig, er is geen zee, geen duisternis, geen geslachtsgemeenschap, en hemel en aarde zijn op een prachtige manier getrouwd). De uiteindelijke bestemming van de kosmos, en het huwelijk van Christus en de kerk, reflecteren niet conflict of catastrofe maar complementariteit, als de glorie van de een de ander doordringt en vervult. Gezegend zijn zij die zijn uitgenodigd voor het bruiloftsmaal van het Lam!

Complementariteit en de schepping

Gezien dit theologisch kader zou het niet moeten verbazen dat mannen en vrouwen opvallend anders zijn op tal van manieren, die verder gaan dan culturele variaties. Deze verschillen verdwijnen niet in ogenschijnlijke genderneutrale samenlevingen; er zijn aanwijzingen dat sommige verschillen juist toenemen als mensen de vrijheid krijgen om te doen wat ze daadwerkelijk willen. (Om een bekend voorbeeld te nemen, verschil in mentale rotatie tussen mannen en vrouwen ligt hoger in landen met meer gelijkheid tussen de seksen). De normaalverdeling voor mannen en vrouwen zijn gecentreerd op verschillende plekken, en niet alleen vanwege overduidelijke fysieke kenmerken (hoogte, kracht, haar, enzovoort) maar ook vanwege hormonale, psychologische, en interpersoonlijke eigenschappen.

Mannen zijn doorgaans meer agressief, competitief, onbevreesd, meer bereid om risico’s te nemen, seksueel losbandig en geneigd tot geweld, en testosteron heeft alles te maken met een hoger niveau van zelfverzekerdheid, zin in seks en dominantiebesef. Vrouwen zijn, gemiddeld, meer geneigd tot neurotisch gedrag en meegaandheid. Hierdoor bevinden mannen zich in het algemeen vaker aan zowel de boven- als aan de onderkant van de samenleving: mannen zijn niet alleen vaker zeer rijk of zeer machtig (wat zorgt voor allerlei discussies in het publieke debat) maar ook veel vaker criminelen, moordenaars, daklozen, buitengesloten of gevangen (wat geen discussie oproept…).

Groepen mannen worden meer gekenmerkt door sparren, vechten, machtsstructuren en plagerijen, terwijl groepen vrouwen typisch kleiner zijn, meer indirect in confrontatie, egalitair in structuur, verbaal vaardig, en mensgericht in plaats van gericht op dingen. Gender gerelateerde trends kunnen worden opgemerkt voordat kinderen zich heel specifiek bewust zijn van hun geslacht (om een tragisch voorbeeld te noemen, 40 van de 43 serieuze schietpartijen door peuters in 2015 waren door jongens), zelfs bij dieren die het meest op ons lijken (de mannelijke voorkeur voor wagens boven poppen is er ook bij de resusaap en bij vervet apen).

De normaalverdeling voor mannen en vrouwen zijn op verschillende plekken gecentreerd, en niet alleen vanwege de overduidelijke fysieke kenmerken.

Julia Turner, redacteur van Slate, maakte recent de opmerking dat de jongensachtigheid van haar tweelingzonen een fikse uitdaging vormde voor haar overtuiging dat gender een sociaal construct is. Ze maakte, ondanks haar loyaliteit aan het egalitarisme, de fascinerende opmerking: “Daar is iets.” Waarop ethicus Christina Hoff Sommers in The Federalist ondeugend reageerde: “Dat is er inderdaad. En je hebt er een geesteswetenschappenstudie voor nodig om dat niet te zien.”

Ik vermeld dit alles niet om bepaalde of alle verschillen te sanctioneren, alsof de wetenschap ze op een of andere manier in deugden verandert, laat staan om de mannelijke neiging naar promiscuïteit en geweld goed te praten. Ik vermeld dit om vier redenen:

  1. Complementariteit blijkt geprogrammeerd te zijn in ons als menselijke wezens, zelfs vanuit het perspectief van mainstream seculier wetenschappelijk en sociologisch onderzoek. Verreweg de meeste menselijke samenlevingen hebben dit intuïtief geweten, maar in een cultuur als de onze, waarin de meesten van ons nooit hebben moeten vechten voor ons vaderland, stierven bij een bevalling, hebben moeten werken in de mijnen, of zich vestigden op nieuw grondgebied, zijn we dit vergeten. Feiten, echter, zijn koppige dingen.
  2. Er is een interessante overeenkomst tussen veel van deze kenmerken en dat wat we zouden verwachten te vinden als Genesis 1-4 waar was, en de man (adamah = “aarde”) de taak had gekregen om de tuin te bewaken tegen een aanval, en de vrouw (havah= “leven”) geïdentificeerd was als de moeder van alle levende dingen.
  3. Op pastoraal niveau kan het geruststellend zijn om te horen dat we het ons niet verbeelden wanneer we zien dat mannen en vrouwen in het algemeen meer vatbaar zijn voor verschillende soorten zonden en zwaktes (#MeToo #ToxicMasculinity, #HeForShe), en dat we mensen om die reden passend pastoraal moeten begeleiden.
  4. Het werpt ook een interessant licht op de (overduidelijke) biologische verschillen tussen mannen en vrouwen, en op de relevantie daarvan. Stel je voor dat een buitenaards wezen de aarde bezoekt en ontdekt dat er een sekse was die langer, sterker en behaarder was dan de andere, met geslachtsorganen die uitwendig waren en naar buiten gericht; terwijl de geslachtsorganen van de kleinere partner inwendig waren, en dienden als de plaats voor zowel seksuele gemeenschap alsook zwangerschap. Stel je dan eens voor dat ze ontdekken dat, in het algemeen, de een beter was in het vormen van relaties, het samenkomen in kleine groepen, en werken met mensen; terwijl de ander meer toegerust was voor naar buiten gericht handelen, het nemen van risico’s, en het werken met dingen. Tot slot, stel je eens voor dat ze zouden kennismaken met Bijbelse categorieën voor het beschrijven van de seksen: torens en steden, krijgers en tuinen, priesters en tempels, de bebloede bruidegom en de zuivere, smetteloze bruid. Welke beschrijving zou ons buitenaardse wezen koppelen aan welke sekse?

Complementariteit en het gezin

Christenen zijn geroepen om de complementariteit van man en vrouw tot uitdrukking te brengen in deze tijd. Dat is niet alleen een kwestie van gehoorzaamheid aan specifieke Bijbelse instructies—al zou dat genoeg moeten zijn!—maar ook een manier om het prachtig onderscheid te tonen aan een wereld die het zou moeten zien en dat zelden doet. Dus wanneer de wereld vraagt: “Wat bedoel je wanneer je zegt dat God niet op afstand van ons is (zoals de Islam zegt), maar ook niet in onze binnenzak zit (zoals het heidendom zegt)?”, dan is de relatie tussen mannen en vrouwen hét voorbeeld waar we naar kunnen verwijzen. En de belangrijkste context waarin dit zichtbaar wordt is het gezin.

De meest duidelijke vorm hiervan is het huwelijk: “Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten, en die twee zullen tot één vlees zijn. Dit geheimenis is groot; maar ik spreek met het oog op Christus en de gemeente” (Ef. 5:31-32). In het huwelijk weerspiegelen mannen en vrouwen de rol van Christus en de kerk—zij laten zien hoe liefde, trouw, verschil, eenheid, opofferend leiderschap en wederzijds dienen eruitziet in de praktijk.

In het huwelijk laten mannen en vrouwen zien hoe liefde, trouw, verschil, eenheid, opofferend leiderschap en wederzijds dienen eruitziet in de praktijk.

De man moet zijn vrouw liefhebben zoals een hoofd zijn lichaam liefheeft en zoals Christus de kerk liefheeft: door zichzelf voor haar op te offeren, door haar te reinigen met het water door het Woord, om haar in haar pracht te presenteren. (Het is belangrijk dat Paulus hier de man tekent als betrokken bij traditioneel vrouwelijke taken zoals wassen, schoonmaken en strijken. Paulus ondermijnt hier willens en wetens het Grieks-Romeinse beeld van hoe mannelijk leiderschap eruitziet.) De vrouw moet op haar beurt onderdanig zijn en haar man respecteren zoals de kerk onderdanig is aan Christus.

Is die onderdanigheid eenrichtingsverkeer, of zijn mannen en vrouwen geroepen om elkaar onderdanig te zijn? Paulus heeft net beschreven dat de kerk gevuld met Gods Geest een plek is waar men “elkaar onderdanig is in de vreze Gods” (5:21); hij legt dit dan uit in de context van een standaard traditioneel huishouden, waarbij hij het toepast op getrouwde mannen en vrouwen, vaders en kinderen, en slaven en meesters. Doet de wederkerigheid van de onderdanigheid (5:21) elk verschil in de manier waarop die onderdanigheid wordt uitgedrukt teniet (5:22-6:9)? Of bedoelt Paulus dat alleen vrouwen, kinderen en slaven onderdanig moeten zijn (aan respectievelijk hun man, vaders en meesters)?

Het antwoord is, in alle waarschijnlijkheid: geen van beide: vrouwen en mannen zijn geroepen om elkaar onderdanig te zijn—net zoals ouders en kinderen, meesters en slaven—maar niet op identieke wijze. Christus en de kerk dienen elkaar, maar niet op dezelfde manier: Christus dient ons door te sterven en op te staan uit de dood voor onze redding; wij dienen Hem door zijn leiderschap in geloof te beantwoorden. (Natuurlijk offeren we beiden onszelf op voor de ander, maar op heel verschillende manieren; als we alles over een kam zouden scheren dan zou het hele evangelie losrafelen.) N.T. Wright drukt het goed uit:

Paulus gaat ervanuit, zoals in de meeste culturen, dat er belangrijke verschillen zijn tussen mannen en vrouwen, verschillen die veel verder gaan dan alleen het verschil in biologische of voortplantingsfunctie. Hun relaties en rollen horen daarom wederzijds complementair te zijn, in plaats van identiek. Gelijkheid in stemrechten, in arbeidskansen en beloning (wat nog steeds geen realiteit is op verschillende plekken) zou niet moeten worden gezien als iets wat een dergelijke identiteit impliceert. En binnen het huwelijk is de richtlijn duidelijk. De man moet het voortouw nemen—al moet hij zich hierbij zeer bewust zijn van het zelfopofferende model dat de Messias heeft verschaft. Zodra ‘het voortouw nemen’ leidt tot pesten of arrogantie, valt het allemaal uit elkaar.

We vergissen ons echter als we denken dat complementariteit beperkt is tot het huwelijk. Als dat zo zou zijn, dan zou iemand die single is, een nabestaande, gescheiden of verlaten is, niet volledig in staat zijn om vrouwelijkheid of mannelijkheid te weerspiegelen. (Het feit dat heel wat van deze mensen uit onze kerken zich zo voelen, betekent dat we werk te doen hebben op dit gebied). In de Schrift, overigens, zijn mannelijk en vrouwelijk overal terug te vinden: moeders zijn anders dan vaders, broers zijn anders dan zussen, oma’s zijn anders dan opa’s, enzovoort. Ik heb de plicht om mijn moeder en mijn zussen te beschermen op een manier die niet hetzelfde is als bij mijn vader of mijn broer. Toch betekent dit niet dat ik gezag over ze heb, of dat ik keuzes voor ze kan maken, of dat zij geen gezag over mij zouden kunnen hebben. (Mijn kleine zusje geeft leiding aan de afdeling Spoedeisende Hulp in een Londens ziekenhuis. Als onze kinderen een ongeluk hebben, dan doe ik, zonder vragen te stellen, alles wat ze me zegt.)

In de Schrift zijn mannelijk en vrouwelijk overal terug te vinden: moeders zijn anders dan vaders, broers zijn anders dan zussen, oma’s zijn anders dan opa’s, enzovoort.

Ook de instructies van Paulus aan Timotheüs veronderstellen verschillen tussen de seksen in zijn omgang met mensen in Gods gezin : “Vaar niet uit tegen een oude man, maar spoor hem aan als een vader, jonge mannen als broers, oude vrouwen als moeders, jonge vrouwen als zusters, in alle reinheid” (1 Tim. 5:1-2). Dus of het nu gaat om mijn familieleden, mijn kerkfamilie, op de werkvloer, en zelfs op sociale media, ik behoor met oudere vrouwen om te gaan als moeders, en met oudere mannen als vaders—niet als genderneutrale eenheden of geslachtsloze, gefragmenteerde werkers. (Dit principe is natuurlijk anders toepasbaar in verschillende contexten; in het Westen zou ik met plezier mijn zus als manager hebben, haar erkennen als gezagsdrager, of zelfs als staatshoofd, terwijl ik in Jemen voorzichtig zou zijn om in het openbaar met haar ergens te gaan eten). Ook is de manier hoe ik omga met de single mannen die in ons gezin wonen significant anders dan hoe ik omga met single vrouwen. En mocht het nog nodig zijn om te zeggen: als we de reikwijdte van “behandel jonge vrouwen als zussen” beperken tot “zorg ervoor dat je geen seks met ze hebt,” dan begrijpen we bij lange na niet wat Paulus zijn woorden betekenen.

Complementariteit en de kerk

Wanneer we ons richten op de kerk, dan is het opvallend makkelijk om dit breder perspectief van theologie en antropologie te verliezen, en te verdwalen in het exegetische moeras over de betekenis van hupotassō of authenteō of wat het ook is. Wij allemaal moeten, uiteindelijk, tot conclusies komen over de betekenis van bepaalde teksten, en hoe we deze toepassen in de lokale kerk. Maar de argumentatie voor mannelijke oudsten start niet op deze plek. Deze begint bij de gelijktijdige observatie (a) dat oudsten fundamenteel beschermers zijn van de kerk, en (b) dat in iedere fase van de heilsgeschiedenis—sinds de hof van Eden, tot de tabernakel, de tempel, de bediening van Jezus, de nieuwtestamentische kerk, tot in de eindtijd—de individu(en) die belast zijn met de taak Gods volk te beschermen tegen kwaad mannen zijn geweest.

De argumentatie voor mannelijke oudsten begint bij de gelijktijdige observatie dat oudsten fundamenteel beschermers zijn van de kerk, en dat de individuen die belast zijn met de taak Gods volk te beschermen tegen kwaad mannen zijn geweest.

Het wordt algemeen aanvaard dat de termen “oudste” “herder” en “opziener” voor het overgrote deel inwisselbaar zijn (Handelingen 20:17-38; Titus 1:5-9; 1 Pet. 5:1-4), en elk van deze termen geeft uitdrukking aan de verantwoordelijkheid om de kerk te dienen door haar te beschermen en te behoeden tegen kwaad. Oudsten zijn bijbels gezien beschermers. Ga elk van deze Bijbelse woorden eens langs.

1. Herder/pastor

De primaire reden dat een herder (of “pastor”) bestaat is om de schapen te beschermen tegen kwaad. Ja, hij leidt ze naar nieuwe, grazige weiden, en bereidt eten en water voor ze, maar vroeger was de belangrijkste reden om een herder in dienst te nemen—in plaats van de schapen vrij te laten ronddwalen—om de schapen te beschermen: tegen verwondingen, rovers, verstrooiing, wolven, en andere wilde dieren. Dit blijkt duidelijk uit de belangrijkste teksten van het Nieuwe Testament waarin herders hun levens geven voor de schapen, en waken over de kudde van God, die Hij gekocht heeft met zijn eigen bloed; het bouwt ook verder op het oudtestamentische beeld waarbij herders, zoals David, degenen zijn die leeuwen en beren doden om hun kudde te verdedigen, een stok en staf vasthouden om ze te bewaken, en geroepen worden om hun schapen te beschermen in plaats van ze op te eten. Geestelijk hoeden houdt, net als het fysieke herderschap, zowel het beschermen van de zwakke of gewonde schapen in, als het bewaken van de hele kudde tegen potentiële vijanden die zouden kunnen aanvallen.

1. Opziener/bisschop

Het Nederlandse woord “opziener” is een letterlijke vertaling van episkopos¸en heeft zeker de voorkeur boven “bisschop” gezien de connotaties die dit woord heeft, maar roept nog steeds beelden op van een baas in een callcenter, of tenminste iemand met meer een managersfunctie. In het Koinè Grieks [van het Nieuwe Testament, vert.] kon het woord ‘opziener’ beter begrepen worden in de zin van “bewaker”. Het woord zou meer begrepen kunnen zijn als Ezechiël’s skopos (=waker); dit was ook hoe Johannes Calvijn het woord las: oudsten zijn de “trouwe wakers” die “waken en voor de kudde zorgen, terwijl andere mannen slapen.” De taal duidt hier op het op de uitkijk staan, meer dan op het manager zijn, meer een wachter dan een leidinggevende. De rol van een opziener was natuurlijk het behoud van een gezonde leer in de kerk, en dit is wat leidde tot het onderscheid tussen bisschoppen en oudsten aan het eind van de eerste eeuw.

3. Oudsten/ouderlingen

Hetzelfde geldt, verrassend genoeg, voor oudsten. Greg Beale maakt het punt dat het doel van oudsten in het Nieuwe Testament is om de kerk te bewaren tijdens de eschatologische verdrukking. De periode tussen Pinksteren en de parousia [wederkomst] wordt gekenmerkt door verleiding, valse leer, vervolging en lijden. De vereisten voor de oudsten in de Pastorale brieven moeten in dat licht worden gezien: het bewaken van de kerk zodat die niet verwoest wordt. Aan deze verwijzingen voegt Beale niet alleen Handelingen 20 toe, zoals we hebben gezien, maar wijst hij ook op de eerste apostolische reis van Paulus, waarbij hij en Barnabas de discipelen onderwijzen dat “wij door veel verdrukkingen het Koninkrijk van God moeten ingaan” (14:22) om vervolgens direct over te gaan tot het aanstellen van oudsten in elke kerk (14:23)—alsof dit (oudsten) de oplossing is voor het probleem (verdrukkingen). Door de kerkgeschiedenis heen zijn er vervolgingen geweest waarbij bisschoppen/presbyters/oudsten zijn gestorven omwille van de kerken die zij dienden. Dezelfde dynamiek bestaat ook vandaag—het zijn de oudsten die zijn gearresteerd in Oost-Oekraïne, bijvoorbeeld—als vijandige autoriteiten zich richten op kerkelijke leiders in plaats van de gemeenten. (Gregorius de Grote drukte het prachtig uit in de zesde eeuw, met zijn opmerking over Paulus’ uitspraak dat het verlangen naar het ambt van opziener een voortreffelijk iets is: “Toch moet er worden opgemerkt dat dit werd gezegd in een tijd dat leiders vaak de eersten waren die te maken kregen met de kwellingen van het martelaarschap.”) Aan de drie kenwoorden die weleens gebruikt worden om de verantwoordelijkheden van oudsten samen te vatten—leer, tucht, leiding—moeten we wellicht een vierde toevoegen: de dood.

Als we deze drie woorden samen nemen leidt dat tot een duidelijke conclusie: oudsten zijn beschermers.

Als we deze drie woorden samen nemen leidt dat tot een duidelijke conclusie: oudsten zijn beschermers. En het valt dan ook direct op dat in elke periode van de Bijbelse geschiedenis, diegenen die belast worden met het verdedigen en beschermen van het volk en/of het heiligdom van God veeleer mannen zijn dan vrouwen, veeleer vaders dan moeders.

  • Adam wordt in de tuin gezet om “die te bewerken en te onderhouden” (Gen. 2:15); hetzelfde woordpaar wordt gebruikt voor de Levieten (Num. 3:7-8; 18:7). De zondeval is daarom zijn verantwoordelijkheid, en het is Adam  en niet  Eva in wie wij allen sterven.
  • De aartsvaders zijn uiteraard allemaal mannen.
  • De Levitische priesters, belast met de taak om Gods heiligdom te beschermen, en in het verlengde daarvan het gehele volk van Israël, zijn allemaal mannen, mannen van geweld in zekere zin—zij brengen hun dagen door met het doden van dieren, en zijn in de eerste plaats aangesteld tot de priesterdienst omdat zij voldoende ijver hadden voor Jahweh om hun mede Israëlieten te doden (Ex. 32:25-29).
  • Dit blijft zo tijdens de periode van de eerste tempel, als er sprake is van mannelijk priesterschap naast een mannelijke monarchie in Juda (Atalja wordt nooit een “koningin” genoemd en wordt nooit enige legitimiteit gegeven door de schrijver, en is als zodanig de uitzondering die de regel bevestigt).
  • Dit blijft zo gedurende de periode van de tweede tempel, tot de dagen van Zacharias en Johannes de Doper.
  • Jezus roept twaalf apostelen die allemaal man zijn, en geeft ze de verantwoordelijkheid van het binden en ontbinden, onderwijzen en besturen van de wereldwijde kerk.
  • De kwalificaties voor opzieners in de nieuwtestamentische kerk, de oudsten-herders-wakers belast met de opdracht om de kerk te beschermen voor wolven en valse herders, zijn gericht aan mannen.
  • En de Bijbel eindigt met een vrouwelijke stad—die bestaat uit het hele volk van God, ongeacht onze sekse—die gered wordt en uiteindelijk trouwt met de mannelijke Redder, met de muren van de stad en de funderingen die genoemd zijn naar mannelijke apostelen en mannelijke aartsvaders.

Vaders en broers

Omdat de vereisten voor oudsten deel uitmaken van een veel groter bijbels patroon, is het niet verassend dat er wordt verondersteld dat opzieners mannen zijn, en letterlijk verplicht zijn om “de man van één vrouw” te zijn (1 Tim. 3:2). Dit kan moeilijk als een genderneutrale vereiste worden opgevat; de kerk is een familie die zowel vaders als moeders heeft en beiden zijn dringend nodig (zie 5:1-2), en dit is een sterke aanwijzing dat Paulus de opzieners ziet als vaders. Dat geldt ook voor de vereiste om goed leiding te geven aan zijn eigen huishouding, en zijn kinderen onderdanig te houden (3:4). Hetzelfde geldt voor de vereiste om te kunnen onderwijzen (3:2), aangezien Paulus zojuist vrouwen hiervan heeft uitgesloten (2:12; het feit dat er veel discussie is over wat Paulus hier precies bedoelt zou ons niet moeten weerhouden om het duidelijke verband te zien in dit geval). Het geldt ook voor het feit dat Paulus, nadat hij schrijft over de vereisten voor opzieners en diakenen, ingaat op de vereisten voor “vrouwen” (3:11); of we dit nu zien als een verwijzing naar vrouwelijke diakenen (zoals ik doe) of de vrouwen van de mannelijke diakenen (zoals sommige exegeten), het is duidelijk dat hij onderscheid maakt tussen “opzieners,” “diakenen,” en “vrouwen/echtgenotes,” waardoor het bijna onmogelijk wordt dat Paulus deze laatsten zou hebben beschouwd als een onderdeel van de eerstgenoemden.  Als zodanig stemmen zelfs egalitaire commentatoren er meestal mee in dat deze vereisten “de opziener presenteren als de man en de vader” (Towner), en dat “Paulus systematisch verwijst naar de bisschop als een man” (Wright). In deze tekst blijkt het in ieder geval dat het ouderlingschap niet sekseneutraal is.

Soms wordt het punt gemaakt dat opzieners/oudsten mannen moesten zijn in deze specifieke gemeente, maar dat dit niet geldt voor andere kerken, omdat de dwaalleer die deze kerk teisterde afkomstig was van welvarende en invloedrijke vrouwen. Los van het feit dat de enige bij naam genoemde dwaalleraren in Efeze mannen zijn (1 Tim. 1:20; 2 Tim. 2:17), negeert dit argument dat dezelfde vereisten toegepast worden op de oudsten op een eiland op een paar honderd mijl afstand: “Zo iemand moet onberispelijk zijn, de man van één vrouw, gelovige kinderen hebben, die niet te beschuldigen zijn van losbandigheid of opstandigheid” (Titus 1:6). Paulus’ vereisten voor oudsten zijn niet beperkt tot een specifieke situatie in Efeze; ze zijn nagenoeg identiek voor Kreta, en vermoedelijk ook elders, waar dan ook. Oudsten—zoals Adam, de Levitische priesters, de koningen van Israël, de twaalf discipelen, en iedereen die belast is met de taak om het volk van God te beschermen tegen kwaad in de Schrift—zijn mannen.

Paulus’ vereisten voor oudsten zijn niet beperkt tot een specifieke situatie in Efeze; ze zijn nagenoeg identiek voor Kreta, en vermoedelijk ook elders, waar dan ook. Oudsten—zoals Adam, de Levitische priesters, de koningen van Israël, de twaalf discipelen, en iedereen die belast is met de taak om het volk van God te beschermen tegen kwaad in de Schrift—zijn mannen.

Moeders en zussen

Aan de andere kant: er is een andere manier om het verhaal van de Bijbel te vertellen, en die moet ook benadrukt worden. Christus wordt geïdentificeerd als het zaad van de vrouw, ver voordat er naar Hem wordt verwezen als het zaad van een man (Gen. 3:15). Eva, allesbehalve inferieur aan Adam (in de Schrift wordt het woord ezer of “helper” veelal gebruikt voor God zelf), is ten slotte degene wiens geloof wordt geassocieerd met de belofte die zal worden vervuld (Gen. 4:1, 25). In de periode van de aartsvaders horen vrouwen van en praten zij met God, en zijn zij hun dwaze mannen, zonen of allebei vaak te slim af (Sarah, Hagar, Rebekka, Lea, Rachel). Een vrouwelijke slaaf is de eerste en enige persoon in de Schrift die God een naam geeft (Gen. 16:13).

Talloze Bijbelse verhalen over verlossing beginnen met vrouwen—Eva, Hagar, Lea, Sifra en Pua, Mirjam, de moeder van Simson, Ruth, Hanna, Esther, Elizabeth, Maria—terwijl Israël onderdrukt wordt door dwaze of slechte mannen. Vrouwen zijn rechters in Israël (Debora) en behalen militaire overwinningen (Jaël). Vrouwen redden hun mannen (Abigaïl), hun kinderen (Jochebed), hun stad (de vrouw uit Tekoa), en hun volk (Esther). Vrouwen profeteren (Hulda, de dochters van Filippus), componeren psalmen en liederen die in de Schrift zijn opgenomen (Hanna, Maria), geven mannen uitleg over het Woord van God (Priscilla), bieden onderdak aan een kerk (Chloë), managen een bedrijf (Lydia), dienen als diakenen of zijn op andere manieren dienstverlenend actief (Febe), werken samen met Paulus voor het evangelie (Euodia, Syntyche), en worden geïdentificeerd als apostelen (Junia). En als er in de geschiedenis van de mensheid een grotere verantwoordelijkheid is dan het dragen van de Messias in je baarmoeder, dan hoor ik het graag.

In al deze gevallen dienen de betreffende vrouwen Gods volk specifiek als vrouw. Velen worden beschreven als moeders, zussen of dochters.

In al deze gevallen dienen de betreffende vrouwen Gods volk specifiek als vrouw. Velen worden beschreven als moeders, zussen of dochters. De sekseverschillen worden in deze verhalen niet verdoezeld, alsof mannen en vrouwen inwisselbaar zijn in de rollen die zij vervullen (“vrouwen kunnen alles wat mannen ook kunnen doen”). Soms wordt Galaten 3:28 zo uitgelegd, alsof het in essentie een goed statement is in de lijn van de tweede feministische golf avant la lettre. Maar Paulus verdoezelt hier niet het onderscheid tussen de seksen en zegt niets over leiderschapsposities in de kerk; hij benadrukt dat wij allemaal op gelijke wijze kinderen zijn van God op basis van geloof—ongeacht geslacht, etniciteit, of sociale status. Nota bene het eerstvolgende hoofdstuk bevat van alles wat Paulus geschreven heeft de meeste genderaanduidingen (zonen, vaders, Zoon, geboren uit een vrouw, Abba Vader, in barensnood zijn, een vrouw die slaaf is, een vrouw die vrij is, het Jeruzalem dat boven is, is onze moeder), wat alleen nog meer benadrukt in welke mate biologisch geslacht nog steeds ertoe doet, ook als het op geen enkele manier afbreuk doet aan onze status als gerechtvaardigde, gedoopte en geadopteerde kinderen van God.

Sterker nog, de kracht van deze voorbeelden ligt in het feit dat vrouwen allemaal verschillende dingen kunnen doen die mannen niet kunnen doen of niet doen, en vice versa. Als zodanig ontkrachten de vrouwen in de Schrift niet alleen de ‘samensmelting’ van mannen en vrouwen (alsof er in het geheel geen genderverschillen zijn), maar ook de alteriteit van mannen en vrouwen (alsof mannen alle belangrijke dingen doen en vrouwen in essentie passief staan toe te kijken). Ze presenteren ons een visie op echte complementariteit, waarin mannen vrouwen nodig hebben, en vrouwen mannen nodig hebben; en waarin het beeld van God wordt uitgedrukt wanneer beiden samen dienen. Verwijder een van de twee genders, of bagatelliseer de waarde van een van de genders, en we worden er allemaal armer van. De kerk is een familie, en we zullen alleen bloeien voor zover we zowel moeders én vaders, broers én zussen, zonen én dochters waarderen, eren en hoogachten.

Echte complementariteit is dus juist de basis voor het toerusten en toelaten van vrouwen in de evangeliebediening, in plaats van (zoals vaak het geval is) een obstakel hiervoor. Romeinen 16 vormt hierin een geweldige uitdaging: het is moeilijk voor te stellen dat een jonge vrouw in de kerk van Rome zou klagen over het gebrek aan vrouwelijke rolmodellen in de christelijke dienst. Ze kan naar Febe kijken, een diaken die velen diende; Priscilla, die haar leven riskeerde voor  dat van Paulus, en mede vormgaf aan een huiskerk; Maria, “die zich veel moeite voor ons heeft getroost” (Rom. 16:6); Junia, een medegevangene van Paulus en in aanzien bij de apostelen; Tryfena en Tryfosa “die zich hebben ingespannen voor de dienst aan de Heer” (Rom. 16:12 NBV); de moeder van Rufus “die ook voor mij een moeder is” (Rom. 16:13 NBV); en diverse anderen. In dit hoofdstuk is bijna de helft van de genoemde individuen vrouw. Een van de nadelen (er zijn er meer) van het opkomen voor het ouderlingschap terwijl (meestal) wordt nagelaten de diakenen te benoemen of te erkennen, is dat het impliceert dat serieuze christelijke bedieningen—en het overgrote deel van onze mogelijkheden voor leiderschapsontwikkeling, formele rollen in de bediening en salarissen—in principe voor mannen zijn. Als we dit doen terwijl we alle belangrijke beslissingen nemen in groepen met alleen mannen, terwijl we getalenteerde vrouwen op afstand houden uit zorg voor seksuele reinheid en/of collegialiteit in onze teams, dan kan dat ertoe leiden dat we de glorieuze complementariteit van Romeinen 16 inruilen voor een banen-voor-mannencultuur waarbij vrouwen alleen kunnen dienen als kinderwerkers of zangers op de achtergrond, maar niet veel meer. We moeten dit beter doen.

Het is moeilijk voor te stellen dat een jonge vrouw in de kerk van Rome zou klagen over het gebrek aan vrouwelijke rolmodellen in de christelijke dienst.

Contextuele uitdagingen

Met name contextuele factoren hebben het voor ons moeilijker gemaakt om trouw te blijven. Een factor is het culturele milieu van het Noord-Amerikaanse evangelicalisme, waartoe (ten goede of ten kwade) de meeste van onze theologische  opinievormers behoren. Zowel de conservatieve idylle van de jaren 1950 als de progressieve idylle van de jaren 1960 zijn in de Verenigde Staten groter dan waar dan ook, en de discussie over mannen en vrouwen in de kerk is verweven geraakt met allerlei andere gesprekken over traditie, maatschappelijke veranderingen, orde, rassenrelaties, seksualiteit, wapens, abortus, economie en politiek. Die culturele context, waarin de vraag wie er dient als oudste verbonden is met vragen als wie er publiekelijk spreekt tijdens een kerkelijke bijeenkomst, wie besluiten neemt, en zelfs wie de gezinsauto bestuurt, vertaalt zich niet goed naar andere delen van de wereld. Soms heeft dat ons zo bezorgd gemaakt om stand te houden tegen het culturele getij, dat we door overcorrectie terecht zijn gekomen op buitenbijbels (of zelfs onbijbels) terrein: door naoorlogs midden-Amerika in het Nieuwe Testament in te lezen, waarbij we onze zusters kleineren, en degenen die het niet met ons eens zijn als liberalen weg te zetten, en heterodoxe standpunten ten aanzien van de Drie-eenheid te verdedigen.

Een andere complicatie, vooral in het Westen, is de tendens om de kerk steeds meer te zien en te organiseren als een bedrijf in plaats van als een gezin. In een gezin weet iedereen dat zowel moeders als vaders cruciale rollen hebben in het samen leiden van een gezin, en tegelijkertijd zijn er bepaalde dingen die de moeder doet en sommige dingen die de vader doet. In veel culturen is het normaal dat een man/vader aan het hoofd staat van een gezin en uiteindelijk verantwoordelijk is voor het beschermen van het gezin, terwijl de vrouw/moeder een groot deel van de keuzes maakt. In een zakelijke of bedrijfsomgeving wordt respect en eer niet op die manier toegekend: ze ontstaan door een bepaalde positie te hebben, een managersfunctie, door je publieke profiel, financieel toezicht, formeel gezag en salaris. Dus als, ongeacht onze theologie, de kerk eigenlijk meer functioneert als een bedrijf dan als een gezin—en er zijn allerlei oorzaken waardoor dat erin kan sluipen— dan is het makkelijk in te zien hoe de praktijk van complementariteit beperkt kan worden tot wie hoe wordt genoemd, waar zit, wanneer spreekt, wie managet, en hoeveel wordt betaald.

Ontkennen dat vrouwen oudsten kunnen zijn zal klinken als zeggen dat vrouwen geen CEO’s kunnen zijn. Maar het is eerder als als het ontkennen dat vrouwen vaders kunnen zijn, en mannen moeders.

De kerk is een gezin, geen bedrijf

Dit maakt het zo cruciaal dat we doen wat we belijden ten aanzien van de kerk als gezin. Ontkennen dat vrouwen oudsten kunnen zijn zal klinken als zeggen dat vrouwen geen CEO’s kunnen zijn. Maar het is eerder als als het ontkennen dat vrouwen vaders kunnen zijn, en mannen moeders. Om die visie werkelijkheid te laten zijn, is het essentieel dat de kerk niet alleen zegt dat zij een gezin is, maar dat ook wordt gezien dat zij een gezin is; dat we vaders en moeders herkennen en als zodanig eren en respecteren, in plaats van (zoals makkelijk kan gebeuren) dat we opereren vanuit een fundamenteel bedrijfsmatig model waarin vrouwen eenvoudigweg buitengesloten worden van alle sleutelposities en belangrijke discussies.

De toepassing op dit gebied zal natuurlijk sterk verschillen per cultuur, context, kerkgrootte, de manier waarop het gezin zijn tot uitdrukking wordt gebracht, enzovoort. Er is wijsheid van zowel mannen als vrouwen nodig om vast te stellen wat de beste praktijken zijn. Ik vermoed dat het een gebied is waarop wij in het Westen veel kunnen leren van onze broeders en zusters in de veel grotere rest van de wereld.

Het zou zelfs een kans kunnen zijn voor prachtig verschil.

Noot van de redactie: 

Een versie van dit essay verscheen op Think Theology.
Dit artikel is overgenomen van TGC en vertaald door Jennifer Lijcklama á Nijeholt.

Meest gelezen

Nieuwsbrieven

Blijf op de hoogte

Laad meer
Laden