×

Van schaduw naar substantie: De transformatie van het Aäronitische priesterschap

Stel, je bent Exodus aan het lezen en je komt bij hoofdstuk 40, waar het Levitische priesterschap wordt beschreven. Daar lees je dat de zalving van Aäron en zijn zonen “een eeuwig priesterambt zal betekenen, al hun generaties door” (Ex. 40:15). Wacht, wat? Eeuwig? Als in “nooit eindigend”, het tegenovergestelde van tijdelijk? Als de Levitische priesters verondersteld worden eeuwigdurend te zijn, hoe komt het dan dat we ze niet in onze kerken hebben?

Dezelfde vraag rijst voor andere verwante zaken. Als het Levitische priesterschap eeuwigdurend is, dan zou je denken dat de tabernakel waarin zij werkten ook eeuwigdurend zou zijn. Dat blijkt zo te zijn:

  • Het aansteken van de gouden kandelaar in de tabernakel moest “voor de Israëlieten een eeuwige verordening” zijn “al hun generaties door” (Ex. 27:21).
  • De Grote Verzoendag – de ene dag per jaar waarop de hogepriester het Heilige der Heiligen binnengaat om het bloed op het verzoendeksel te gieten – was een “eeuwige verordening” (Lev. 16:34).
  • Lang daarvoor had God tegen Abraham gezegd dat het verbond van de besnijdenis in zijn vlees een “eeuwig verbond” zou zijn “al uw generaties door”(vgl. Gen. 17:12-13).

Bijbelgetrouwe christenen vinden het prima om onze levens te leven en onze kerken te leiden zonder Levitische priesters, zonder gouden kandelaren, zonder verzoendag en zonder besnijdenis. Waarom? Is het omdat we deze passages niet serieus nemen? Hebben we op de een of andere manier een “Grieks” christendom omarmd dat van zijn Joodse wortels is ontdaan?

Het antwoord is nee. Maar de vraag is het onderzoeken waard, omdat dit een testcase is voor hoe we de Bijbel moeten interpreteren. Om preciezer te zijn, het is een casestudy over hoe we de Bijbel moeten interpreteren met een heilshistorische lens, waarbij we het Nieuwe Testament als leidraad nemen voor onze interpretatie van het Oude Testament.

Latere openbaring interpreteert eerdere openbaring
Historisch gezien hebben veel christenen naar oudtestamentische gebruiken zoals besnijdenis en priesterlijke regels verwezen als “ceremoniële wetten” (te onderscheiden van morele wetten) en hebben zij beargumenteerd dat deze niet langer bindend zijn in het Nieuwe Testament. Of je die terminologie nu mooi vindt of niet, het is een poging te goeder trouw om naar de hele Schrift te luisteren, om te begrijpen waarom sommige wetten werden afgeschaft en andere niet.

De reden waarom christenen bijvoorbeeld besnijdenis niet als een permanent bindende praktijk beschouwen (ondanks Gen. 17:13) is niet vanwege een natuurlijke afkeer van besnijdenis. Het is eerder vanwege duidelijke passages in het Nieuwe Testament, zoals 1 Korintiërs 7:18-19:

“Is iemand geroepen die onbesneden is, dan moet hij zich niet laten besnijden. Besneden zijn is niets en onbesneden zijn is niets, maar het in acht nemen van de geboden van God” (vgl. Gal. 5:6; 6:15; Kol. 3:11).

Paulus neemt iets wat de Torah gebood op straffe van de dood (Ex. 4:24-26), en zegt in feite: “Het maakt niet uit.” Tenzij je Paulus gaat beschuldigen dat hij een valse profeet is die het Oude Testament afwijst, moet je je afvragen waarom hij dit zegt. Welke criteria gebruikte hij om tot zo’n schokkende conclusie te komen? Die zou je op zijn minst een uitgangspunt moeten geven waarom christenen hun besnijdenisethiek niet rechtstreeks uit Genesis 17 halen.

het is een casestudy over hoe we de Bijbel moeten interpreteren met een heilshistorische lens, waarbij we het Nieuwe Testament als leidraad nemen voor onze interpretatie van het Oude Testament

Dit principe verklaart ook waarom we niet zomaar naar de hierboven geciteerde “eeuwigdurende” teksten kunnen gaan en concluderen: “We moeten ze letterlijk gehoorzamen, anders weigeren we de Bijbel te geloven.” Een latere openbaring moet een eerdere openbaring kunnen verklaren. Je kunt zinnen als “eeuwig priesterschap” en “verordening voor eeuwig” niet los van het Nieuwe Testament interpreteren. Het Nieuwe Testament geeft ons een geïnspireerde interpretatie van hoe die oudtestamentische ceremonies werden vervuld.

Schaduwen wijzen naar de essentie, naar het lichaam
Maar om te voorkomen dat dit willekeurig klinkt – alsof we gewoon de gegevens vergelijken en concluderen dat later beter moet zijn – moeten we aandacht besteden aan hoe de apostelen tot hun conclusies kwamen. Hun doel was nooit om de oudtestamentische ceremonies op zichzelf te bekritiseren of af te wijzen, maar eerder om te laten zien hoe ze bedoeld waren om altijd al naar Christus te wijzen.

In Kolossenzen 2:17, bijvoorbeeld, gebruikt Paulus de taal van “schaduw” en “lichaam” om de relatie tussen oudtestamentische ceremonies en Christus te beschrijven. Een schaduw wordt geworpen door een fysiek voorwerp, bijvoorbeeld een lichaam. Vragen over eten en drinken, feesten, nieuwe manen, sabbat – dit waren allemaal schaduwen die door de naderende Christus werden geworpen. Maar Christus is de essentie, is het lichaam, en als Hij komt, moeten we niet toestaan dat anderen een oordeel over ons vellen in zulke schaduwachtige zaken.

De schrijver van de brief aan de Hebreeën gebruikt dezelfde taal om de relatie te beschrijven tussen het Levitische priesterschap met zijn tabernakelcontext en Christus, de grote hogepriester. Hij zegt dat deze aardse priesters dienstdoen in “een afbeelding en schaduw van de hemelse dingen” (Hebreeën 8:5). Bovendien is Hebreeën 9 duidelijk dat deze uiterlijke typen alleen bedoeld waren om te blijven bestaan “tot op de tijd van de betere orde” (v. 10).

Dus wat betreft de Grote Verzoendag leert Hebreeën 9 dat Christus deze vervulde toen Hij voor eens en voor altijd in het hemelse heiligdom is binnengegaan (verzen 11-28). Dit betekent dat wanneer Leviticus 16 de Verzoendag een “eeuwige verordening” noemt, we de vervulling in dat woord “eeuwig” moeten opnemen. Waar de Verzoendag op wees, zal voor altijd voortduren. Maar dat betekent niet dat de ceremonie zelf eeuwig zou duren.

Nog een keer over het Levitische priesterschap
Het boek Hebreeën brengt Christus op twee verschillende manieren in verband met het Levitische priesterschap. Het leert niet alleen dat Christus het Levitische priesterschap vervulde toen Hij naar het ware heiligdom in de hemel ging om zichzelf te offeren, maar het leert ook dat Christus tot een beter priesterschap behoort dan dat van Aäron. Opnieuw speelt de volgorde van gebeurtenissen in de heilsgeschiedenis hier een sleutelrol.

De schrijver wijst erop dat voordat de wet ooit werd gegeven, Mozes sprak over een andere priester, genaamd Melchizedek (zie Gen. 14:18). En nadat de wet was gegeven, vertelt Psalm 110 ons dat er een andere priester zou komen naar de orde van Melchizedek. Dus als we al deze dingen samenvoegen – Genesis 14, dat vóór de wet was, en Psalm 110, die na de wet kwam – dan redeneert de schrijver van Hebreeën als volgt:

“Als dan door het Levitische priesterschap de volmaaktheid bereikt had kunnen worden – want onder dit priesterschap had het volk de wet ontvangen – waarom was het dan nog nodig dat er een andere Priester, naar de ordening van Melchizedek zou opstaan, Eén van Wie niet gezegd kan worden dat Hij naar de ordening van Aäron was? Als het priesterschap verandert, vindt er immers ook noodzakelijkerwijs een verandering van de wet plaats” (Heb. 7:11-12).

Om Psalm 110 te laten uitkomen, zou de wet moeten veranderen. Met andere woorden, het Oude Testament gaf al aan dat het priesterschap van Aäron in letterlijke zin niet eeuwig zou duren. Het was verbonden met het oude verbond. Maar wanneer het nieuwe verbond zou komen, zou het oude verbond verdwijnen, samen met zijn priesterschap (Hebr. 8:13). Het zou dan vervangen worden door een betere priester – een priester die nooit vervangen zou hoeven worden omdat Hij eeuwig zou leven.

Kortom, de schrijver van Hebreeën zegt niet: “Het priesterschap van Aäron was toch niet eeuwigdurend – Exodus 40 had het gewoon verkeerd”. Hij zegt ook niet: “Dit zou je nooit uit het Oude Testament hebben kunnen halen, maar omdat ik een geïnspireerde apostel ben, kan ik de gaten voor je opvullen”. In plaats daarvan zegt hij: “Dit staat al in het Oude Testament. Je moet alleen weten hoe je de stukjes op de juiste manier in elkaar zet.”

het Oude Testament gaf al aan dat het priesterschap van Aäron in letterlijke zin niet eeuwig zou duren

Dus als we lezen over “eeuwige priesterschappen” en “eeuwige verordeningen”, moeten we deze beloften niet lezen alsof Exodus de enige Schrift was die we hadden. We moeten de raad van Paulus opvolgen en “Jezus Christus in gedachten houden” (2 Tim. 2:8). Degene in wie alle “beloften van God in Hem ja en in Hem amen” zijn (2 Kor. 1:20). De enige zoon van Israël die werkelijk “een priester voor eeuwig” is.

Vertaling van:
Justin Dillehay, From Shadow to Substance: Aaronic Priesthood’s Transformation

From Shadow to Substance: Aaronic Priesthood’s Transformation

Laad meer
Laden